Koorts van Eva

Ik ben een roofdier als vanzelf
Maar met de vleugels van een elf
Van de leeuw heb ik de kaken
De zachte borsten van een olifant

Ik ben een raadsel voor mezelf
Mijn voorkant is een vleesgewelf
Mijn dijen kunnen botten kraken
De slang dat is mijn bloedverwant

Ik zet mijn klauwen in zijn vlees
Fluister hem mijn zinnen hees
Ik schreeuw mijn lusten van de daken
Zijn hoofd is in mijn schoot beland

Ik knabbel op zijn warme pees
en wakker aan zijn mannenvrees
Hij kronkelt in het natte laken
Ik hou zijn benen in mijn hand

Ik zweet mijn droppels op zijn vel
Hij knapt als ik hem verder kwel
Hij kromt zijn rug en gaat mij raken
Ik wil dat hij mij overmant

Ik schud mijn kussen in een knel
Hij wast zich met een waterbel
Nu kan ik hete tranen maken
Ik streel zijn ribben langs de rand

Taco Meeuwsen
Dit gedicht verscheen eerder in ‘Hollands Maandblad’